Er staat een afwas



Het sneewt. Ik leg sneeuw op mijn tafel
en ga over de sneeuw.

Ik heb een lege kamer.
Ik heb alles in mijn kasten.
Mijn kamer staat vol kasten.

Ik drink drie glazen water.
Ik kijk uit het raam,
het is gestopt met sneeuwen.
Er staat een afwas.

Het sneeuwt. Ik leg sneeuw op mijn tafel
en ga over de sneeuw.

Het plafond is leeg.
Er hangen geen lampen.
Alle lampen staan op de grond.

Het is gestopt met sneeuwen,
ik kijk uit het raam.

Ik drink een glas water,
er staat een afwas.

Het sneeuwt. Ik leg sneeuw op mijn tafel
en ga over de sneeuw.